Is het pensioenvoorstel van Sander eerlijker of niet?

Opinie  |  do 16 mrt 2023  |  Bron: Gommer&Partners  |  Auteur: Michiel van Slagmaat  |  Trefwoorden:


In zijn boek ‘Sander en de brug – vijf voorstellen voor een eerlijker Nederland’, werpt Sander Schimmelpenninck een vijftal ideeën op om tot een nieuw sociaal contract te komen.
Eén van zijn voorstellen ziet op het belasten van pensioenvermogen in de opbouwfase. Wij, als advocatenkantoor gespecialiseerd in het pensioenrecht, gaan graag in op de uitnodiging om kritische noten te plaatsen bij Voorstel III.
Allereerst juichen wij toe dat bewuster wordt nagedacht over pensioen. Een pensioencontract is voor vele Nederlanders het langstlopende financiële contract waar zij in hun leven aan gebonden zijn. Ook voor jongere generaties die zich steeds bewuster lijken van beleggen, is het interessant om te kijken naar pensioen. Onder het nieuwe pensioenstelsel kan een pensioenregeling worden opgevat als een van de langstlopende beleggingsproducten (het nieuwe pensioenstelsel kent immers enkel nog premieregelingen).
In deze bijdrage gaan wij zowel in op het gedane voorstel om ‘pensioen eerlijker te belasten’. Het voorstel is gedaan vanuit de optiek dat de belastingheffing op inkomen zwaarder drukt dan de belastingheffing op vermogen. Tegenover de ‘werkeuro’ wordt de ‘vermogenseuro’ geplaatst, waaronder een eigen huis en pensioenvermogen.

Het voorstel van Sander

Het fiscale stelsel moet volgens het voorstel op de schop, omdat er sprake zou zijn van drie onnodige vormen van fiscale bevoordeling van pensioenen:
  1. Onbelaste premies;
  2. Geen belasting over beleggingsrendement; en
  3. Over de pensioenuitkeringen wordt geen AOW-heffing betaald.
Het pleidooi is om alle fiscale subsidies van pensioenen af te schaffen. Dit door de pensioeninleg via Box 1 te belasten en vervolgens het rendement op het pensioenvermogen te belasten. In genuanceerde vorm luidt de vraag: waarom wordt het tweede pijler pensioen in de uitkeringsfase belast, en niet in de opbouwfase?
Gesteld wordt dat het oneerlijk is dat hogere c.q. ongelijke pensioenopbouw onderling, niet wordt belast. De vraag is alleen waarin de rechtvaardiging schuilt om het beleggersrendement van de ‘grotere belegger’ te belasten. Dat is inherent aan een grotere premie-inleg en daarmee de verwerving van pensioenvermogen. Ook wordt het als oneerlijk bestempeld dat mensen met een hoger inkomen gemiddeld ook ouder worden dan mensen met een lager inkomen.
Het is ook maar de vraag of men daadwerkelijk liquide vermogen op een spaarrekening omzet in vrijwillig extra pensioenvermogen, om vermogensbelasting te ontwijken. Ruim vijftien jaar is het heffingsvrij vermogen in Box 3 hoger dan € 20.000,-, en voor fiscaal partners het dubbele bedrag. Om het actueler te houden, kijkend naar het jaar 2021: het heffingsvrij vermogen bedraagt € 50.000,-. En pas daarboven werd op basis van de fictieve vermogensrendementsheffing de eerste € 50.001,- belast met 1,898% belastingheffing. Oftewel: bij een liquide vermogen van € 100.000 in 2021 betaalt men daarover € 949,-. De overheid moedigt dus wel degelijk aan om liquide vermogen achter de hand te houden.
In dat opzicht zit er een manco in het betoog. Enerzijds wordt gesteld dat vermogen te weinig wordt belast, maar gelijktijdig zou men onvoldoende liquide eigen vermogen aanhouden.

TTE-systeem

Het voorstel van Schimmelpenninck kwalificeert fiscaal als een TTE systeem (p. 62-63). De pensioenpremie wordt op het moment van inleg belast in Box 1 en het rendement over het pensioenkapitaal wordt jaarlijks belast in Box 3. Vervolgens is de pensioenuitkering onbelast. In de Westerse wereld hanteert Nieuw-Zeeland een vergelijkbare belastingheffing.
Toegegeven, er zal enig financieel verschil bestaan wanneer vermogensrendementsheffing op pensioenkapitaal wordt toegepast en ook via het verschil in belastingschijven bestaat een verschil in de belastingdruk op hetzij de pensioenpremie-inleg dan wel de pensioenuitkering.
Echter geldt dat, behoudens enkele uitzonderingen, opgebouwde pensioenaanspraken niet afgekocht mogen worden. Afkoop wordt fiscaal streng gesanctioneerd. Een ander gevolg is dat van de groei van pensioenkapitaal – door premie-inleg en door beoogd beleggingsrendement – pas in de uitkeringsfase van het pensioen genoten kan worden. Daarin verschilt pensioenkapitaal aanzienlijk van beleggingen in de vorm van aandelen, welke men doorgaans vrij snel liquide kan maken en de winst kan ‘verteren’. De inleg bevindt zich in de loonsfeer en komt pas na pensioendatum tot uitkering. Daarom spreekt men ook van uitgesteld loon.
In de tussentijd zal pensioenkapitaal continu fluctueren (lifecycle principe) met de hoop uiteindelijk met een hoog pensioenkapitaal pensioenuitkeringen aan te kunnen kopen tegen hogelijk gunstige aankooptarieven, bestaande uit een hoge marktrente. Bewust benoem ik hier een hoop jargon, want het is te simplistisch om te stellen dat beleggingsrendement op pensioenkapitaal zich vertaalt in meer vermogen voor de pensioendeelnemer: deze kan er namelijk niet over beschikken. Vervolgens wordt met dat kapitaal levenslange periodieke uitkeringen aangekocht.
Die aankoop geschiedt tegen de marktrente, waarvan de afgelopen jaren hebben laten zien dat deze op basis van beleidskeuzes van onder meer de ECB, is gaan stijgen. Inmiddels kan met een lager pensioenkapitaal een hogere uitkering gekocht worden dan bijvoorbeeld drie jaar terug. Het mes snijdt echter aan twee kanten: de hogere marktrente veroorzaakt doorgaans een daling van de aandelenkoers. Is de focus op beleggingsrendement op aandelen binnen het pensioensysteem dan wel zo doeltreffend? Betekent een jarenlang negatief rendement op het pensioenkapitaal, dat de belastingheffing voordelig(er) uitpakt tijdens het werkzame leven?
Bovendien bewerkstelligt het afkoopverbod dat in wezen tot aan de pensioendatum wordt belegd in een mix van aandelen en obligaties. Onverkort geldt het beleggingsrisico waaraan de pensioendeelnemer slechts ten dele kan onttrekken. Bij het reguliere beleggen daarentegen, kunnen aandelen diezelfde beursdag nog verkocht en liquide gemaakt worden. Dat is een wezenlijk verschil.

Omkeerregel

Pensioenopbouw wordt bovendien niet gesubsidieerd, want er is geen sprake van financiële steun. Gekozen is om de uitkeringen te belasten op het moment dat deze tot uitkering komen. Dat is in een leeftijdsfase waarin de gepensioneerde geen AOW-premies meer afdraagt, maar juist AOW ontvangt. Het is een beleidskeuze om gedurende de uitkeringsfase te belasten, en dat impliceert al snel een lagere heffing in Box 1. Dat is een logische keuze als men uitgaat van het belasten van inkomen op het moment dat deze wordt genoten. Het zogenaamde genietingsmoment; ook wel de omkeerregel genoemd.
Bovendien kleven nog andere bezwaren aan het belasten van de premie-inleg. Stel het inkomen inclusief pensioenpremie in jaar X valt in twee belastingschijven: welke schijf dient dan voor de pensioenpremie te gelden? Zou de pensioenpremie in de laagste belastingschijf belast worden, dan is de kritiek dat van het in jaar X besteedbare/verteerbare inkomen wordt belast in een schijf die daarmee niet correspondeert. Zou de pensioenpremie in de hoogste belastingschijf worden belast, dan zal de kritiek luiden dat het nog maar de vraag is hoe hoog de pensioenuitkering te zijner tijd is (want beleggingsrisico en marktrenterisico) zodanige uitkering realiseert dat het de toepassing van de belastingschijf ten tijde van de pensioenpremie-inleg rechtvaardigt. Ik zeg niet dat het niet kan, maar het systeem van TTE kent bezwaren.

EET-systeem

Er zit een fiscaal voordeel in het EET-systeem, maar dat voordeel is rechtvaardig bezien vanuit het fiscale draagkrachtbeginsel. Ook in het kader van de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel – waarbij de juridische houdbaarheid van de ‘verplichtstelling’ ter discussie is gesteld – kan men zich afvragen of de overgang naar het TTE-systeem de houdbaarheid verder aantast. Geblokkeerde bankspaarregelingen die buiten het tweede pijler pensioen vallen, zijn met deze wijziging fiscaal afwijkend en interessanter dan de collectieve pensioenregelingen binnen de tweede pijler. Zonder verplichtstelling is ook de loonconcurrentie op het vlak van pensioenregelingen mogelijk en zullen de werknemers met slechtere onderhandelingspositie de dupe kunnen zijn van het voorstel dat juist beoogde de financiële kloof in Nederland te dichten.

Wet Toekomst Pensioenen

Tot slot nog een blik op de zeer nabije toekomst: de Wet toekomst pensioenen (Wtp) staat voor de deur. Pensioenopbouw zal plaatsvinden via met name flat rate premie-inleg. Dat houdt in dat naar verhouding op jongere leeftijd meer premie wordt ingelegd dan op hogere leeftijd. Daarbij zal de eerder ingelegde euro langer renderen dan de later ingelegde euro. Vooral de jongere werknemer zal in het gedane voorstel belastingdruk ervaren. Het is de vraag of dat het gewenste resultaat is van het voorstel.

Conclusie

Onze voorkeur blijft dan ook het EET-systeem: belast enkel de pensioenuitkeringen, dat is de meest logische keuze.
 
 

Michiel van Slagmaat

Michiel van Slagmaat Meer info