Beweging rondom verplichte aansluiting bij Bpf MITT
Opinie | ma 13 okt 2025 | Bron: Gommer & Partners Pensioen Advocaten B.V. | Auteur: Linda Evers | Trefwoorden: Minimis-benadering, Verplichte aansluiting, Hoge Raad, Bpf MITT, Pensioenfonds, Gommer, Verplichtstellingsbesluit, Werkingssfeer
Grote gevolgen voor ondernemingen
Al vaker schreef mijn kantoor over de lopende discussies rondom de
verplichte aansluiting bij Bpf MITT. Recent is er een belangrijke conclusie gepubliceerd van de procureur-generaal (P-G) bij de Hoge Raad (ECLI:NL:PHR:2025:1000) over de verplichte aansluiting bij het pensioenfonds voor de mode-, interieur-, tapijt- en textielindustrie (Bpf MITT). Deze conclusie kan grote gevolgen hebben voor ondernemingen, die slechts in beperkte mate actief zijn in deze sector. In dit artikel leest u wat er speelt en wat dit mogelijk voor uw onderneming betekent.
Waarom is dit relevant?
Bpf MITT is een verplicht gesteld pensioenfonds. Dat betekent dat bepaalde bedrijven zich bij het fonds móeten aansluiten. Tot nu toe geldt: als een bedrijf ook maar enige werkzaamheden verricht die onder de werkingssfeer van het pensioenfonds vallen, kan dat voldoende zijn voor een verplichte aansluiting. Een bepaalde ondergrens, bijvoorbeeld een minimumpercentage van de omzet, is niet in het verplichtstellingsbesluit opgenomen.
Dit heeft in de praktijk geleid tot situaties waarin bedrijven die slechts een klein deel van hun activiteiten aan de MITT-sector wijden, toch verplicht moeten aansluiten bij het bedrijfstakpensioenfonds. Bedrijven die zich tot de rechter hebben gewend, kregen hier
wisselende uitspraken over.
Casus: wanneer is ‘een beetje MITT’ al genoeg?
In de procedure die tot de conclusie van de P-G leidde, ging het om een groothandel in schoonmaakproducten (Hazet). In dat kader verkoopt de onderneming ook werkkleding met opdruk van bedrijfslogo’s. Volgens Bpf MITT valt deze activiteit onder hun werkingssfeer, ook al betrof het maar een zeer klein deel van de werkzaamheden en omzet. Hazet vond dat niet redelijk en werd daarin gesteund door het gerechtshof, dat oordeelde dat het beroep van Bpf MITT op de verplichtstelling in dit geval onaanvaardbaar was.
Kritiek van de P-G op het gerechtshof
De P-G uit stevige kritiek op de manier waarop het gerechtshof tot zijn oordeel is gekomen. Het gerechtshof paste een zogenoemde tweetrapsbenadering toe:
- Eerst werd vastgesteld dat de werkzaamheden van Hazet feitelijk gezien binnen de werkingssfeer van Bpf MITT vallen;
- Vervolgens werd geoordeeld dat het desondanks onredelijk is om aansluiting te eisen, gelet op de geringe omvang van de MITT-activiteiten van Hazet.
De P-G vindt deze werkwijze onwenselijk en breekt een lans voor een nieuwe benadering.
Voorstel P-G: de minimis-benadering
De P-G stelt namelijk de zogeheten minimis-benadering voor. Daarbij wordt gekeken naar de vraag of de MITT-activiteiten binnen een onderneming marginaal zijn. Als dat zo is, zou de onderneming buiten de verplichtstelling moeten vallen.
De P-G noemt in zijn conclusie een aantal factoren dat hierbij meegewogen moet worden:
- Hoeveel omzet is afkomstig uit MITT-werkzaamheden?
- Hoeveel personeel is hiermee bezig?
- Wat is de aard van de werkzaamheden?
- Hoe lang worden deze activiteiten al verricht?
- Hoe verhouden deze activiteiten zich tot de kernactiviteiten van de onderneming?
Als uit deze beoordeling blijkt dat er slechts een beperkte (marginale) verwevenheid is met de MITT-sector, dan zou verplichte aansluiting niet logisch of redelijk zijn.
De minimus-benadering
De minimis-benadering biedt niet alleen meer duidelijkheid, maar maakt ook een aparte redelijkheidstoets overbodig. Door al in de uitleg van de werkingssfeer rekening te houden met de proportionaliteit, ontstaat er een eerlijker en praktischer kader.
Bovendien sluit deze aanpak aan bij ontwikkelingen in de MITT-sector zelf. In de cao voor de MITT-sector is namelijk sinds 2024 wél een ondergrens opgenomen. Pas bij 20% van de omzet aan MITT-activiteiten binnen een onderneming geldt de cao. Een dergelijke ondergrens ontbreekt nog in het verplichtstellingsbesluit van het pensioenfonds, maar ook daar lijkt nu verandering in te komen.
Wat betekent dit voor uw onderneming?
De conclusie van de P-G is niet bindend, maar speelt een belangrijke rol in de uiteindelijke uitspraak van de Hoge Raad. Deze uitspraak wordt dan ook binnenkort verwacht. Als de Hoge Raad de redenering van de P-G volgt, kunnen bedrijven met een zeer beperkt aandeel MITT-werkzaamheden buiten de verplichtstelling vallen door toepassing van de minimis-benadering.
Dit kan grote gevolgen hebben voor ondernemingen die zich tot nu toe wél moesten aansluiten of daarover in discussie zijn geraakt met het Bpf MITT, vanwege de slechts marginale MITT-werkzaamheden in hun onderneming.
Wat kunt u nu doen?
- Laat een werkingssfeeronderzoek uitvoeren Twijfelt u of uw onderneming onder de verplichtstelling van Bpf MITT valt? Dan is het raadzaam om een onafhankelijk werkingssfeeronderzoek te laten doen. Dit voorkomt onnodige kosten en juridische procedures.
- Volg de uitspraak van de Hoge Raad Deze zal naar verwachting duidelijkheid bieden over de toepassing van de voorgestelde minimis-benadering.
- Blijf op de hoogte van wijzigingen in het verplichtstellingsbesluit Er wordt momenteel gewerkt aan een aanpassing van het vaststellingsbesluit, mogelijk met een expliciete ondergrens. Houd deze ontwikkelingen goed in de gaten.
Tot slot
De conclusie van de procureur-generaal markeert een belangrijk moment in de discussie over verplichte aansluiting bij Bpf MITT. De mogelijke introductie van een ondergrens in het verplichtstellingsbesluit of in elk geval meer ruimte voor uitzonderingen bij marginale activiteiten door middel van de minimis-benadering, zal voor veel ondernemingen eindelijk duidelijkheid betekenen.
Zodra de uitspraak van de Hoge Raad of een wijziging in het vaststellingsbesluit bekend is, delen wij uiteraard de belangrijkste aandachtspunten in een nieuw artikel.
Blijf hier dan ook op de hoogte van alle (pensioen)ontwikkelingen!