Doorbetaling reiskosten bij afwezigheid

Datum laatste wijziging: 5 oktober 2021  |  Trefwoorden: , , ,

Maximaal zes weken

De vaste reiskostenvergoeding mag fiscaal gezien worden doorbetaald tijdens maximaal zes aaneensluitende weken waarin de werknemer afwezig is (vanwege ziekte of vakantie). Als men langdurige afwezigheid van de werknemer verwacht, mag de vaste reiskostenvergoeding nog onbelast worden uitbetaald gedurende de lopende en de eerstvolgende kalendermaand. De werkgever mag de vaste onbelaste reiskostenvergoeding weer uitbetalen vanaf de maand volgend op de maand waarin de werknemer weer is gaan werken.
 

Rekenvoorbeeld kortstondige afwezigheid

Een werknemer meldt zich op 20 maart ziek wegens griep. Hij is net één week weer aan het werk, als hij op 5 april van de trap valt en zijn been breekt. Hij kan daardoor vermoedelijk twee maanden zijn werk niet verrichten. Op 5 augustus is de werknemer hersteld en hervat hij zijn werkzaamheden.

Op 20 maart is in redelijkheid sprake van kortstondige afwezigheid; de werkgever mag de vaste reiskostenvergoeding onbelast doorbetalen. Op 5 april is langdurige afwezigheid in redelijkheid te voorzien; de werkgever mag de vaste reiskostenvergoeding over april en mei nog onbelast uitbetalen; daarna is geen vrije vaste reiskostenvergoeding meer toegestaan tot en met augustus. Pas met ingang van september kan de werknemer weer een vrije reiskostenvergoeding volgens de praktische regeling krijgen. (Bron: Belastingdienst)

Ga terug naar subrubriek Reiskosten.