De DC-regeling – op naar pensioenrealisme

Opinie  |  di 18 feb 2020  |  Auteur: Theo Gommer  |  Trefwoorden: ,

Vorige maand schreven wij een artikel over de indexatie van pensioen. Daarin stelden wij ons op het standpunt dat een DC-regeling in vergelijking met het DB-stelsel voor iedereen op den duur het beste is. Uiteraard kregen we gemengde reacties.

Enkele basics

Een pensioenregeling kent  drie opties: (1) een uitkeringsovereenkomst, (2) een kapitaalovereenkomst en (3) een premieovereenkomst. De werkgever komt met de pensioenuitvoerder overeen hetzij de uitkering ‘in te kopen’, hetzij het kapitaal op pensioendatum te garanderen, hetzij de in te leggen premie te financieren.

Bij deze opties verschuiven het langlevenrisico (gefeliciteerd: u wordt ouder dan de pensioenuitvoerder heeft berekend én daarmee wordt de pensioenregeling duurder voor het collectief), het beleggingsrisico en het (markt)renterisico van de werkgever naar de werknemer, wanneer men overgaat van regeling 1 en 2 naar regeling 3.

Een DB-regeling

Een uitkeringsovereenkomst is gezien de geboden zekerheid duur en blijkt zwaar te drukken op de financiële solvabiliteit van een pensioenuitvoerder in het geval dat sprake is van weinig beleggingsrendement. De uitkering is immers gegarandeerd, waardoor de financiële buffer van het pensioenfonds inteert wanneer de ingelegde premies te laag blijken te zijn, wanneer deze worden afgezet tegen de, gedurende de uitkeringsperiode geldende, beleggingsrendementen.

Een DB-regeling past bij de collectiviteitsgedachte van oudere generaties, maar blijkt tot intergenerationele discussies te leiden op het moment dat beleggingsrendementen tegenvallen. Het gevolg van afname/verdamping van de financiële buffer van een pensioenuitvoerder zal immers tot het besluit kunnen leiden dat de huidige deelnemer een hogere premie-inleg zal moeten doen. Alles om de toezeggingen te kunnen nakomen. De vraag is wie achteraf de hoge(re) kosten moet dragen.

Een DC-regeling

Een premieovereenkomst verlegt het beleggingsrisico en (markt)renterisico naar de deelnemer zelf. In dergelijke DC-regeling is namelijk alleen de in te leggen premie overeengekomen. Op pensioendatum is dan een bepaalde geldsom aanwezig. Deze geldsom is het resultaat van ingelegde premie en behaald beleggingsrendement.

Het voelt in eerste instantie wrang dat het voor rekening en risico komt wanneer de ingelegde premies te laag blijken, beleggingsrendementen tegenvallen én de marktrente laag is. Echter, dergelijk pessimistisch scenario is net zo goed van toepassing bij een DB-regeling, alleen is dat indirect voelbaar in de zin van intergenerationele discussies en korting van de pensioenuitkeringen. Linksom en rechtsom uiteindelijk hetzelfde resultaat. 

Staffels

Hiervoor geldt dat deze ‘staffels’ zijn afgeleid van de financieringskosten van een middelloonregeling, uitgaande van de huidige levenskansen én 4% rendement. Ook zijn er staffels die uitgaan van 3%, 2% of het marktrente-rendement.

Een staffel is een bepaalde wijze van het beprijzen van een product. Bij een DC-regeling geldt dat per leeftijdsgroep van circa vijf jaar een progressieve staffel wordt gehanteerd waarmee een stijgende pensioenpremie moet worden ingelegd ter financiering.

Omdat de beleggingshorizon, naarmate de leeftijd van de deelnemer stijgt (in beginsel!), steeds korter wordt, neemt het percentage aan premie-inleg progressief toe. Als uitgangspunt is genomen dat met het opgebouwde pensioenkapitaal op de pensioendatum wordt aangewend voor het aankopen van pensioenuitkeringen. Echter, het besef begint steeds meer in te dalen dat de beleggingshorizon kan worden vergroot.

Lage marktrente

De lage marktrente blijft voor pensioenen een risico. Bij een financieel product waarbij voor  tientallen jaren wordt belegd, is het vanzelfsprekend niet uitgesloten dat financiële malaise een keer toeslaat. Een huidig knelpunt vormt in dit verband de lage marktrente – hoezeer die trend op ruim 30 jaar gaande is.

Bij een dalende marktrente wordt door pensioenverzekeraars een lagere rekenrente gehanteerd, wat er vervolgens toe leidt dat de staffels in percentage omhoog bijgesteld zouden moeten worden om tot de gewenste pensioenuitkering te komen.

Als opgemerkt, ondervindt een pensioenfonds dat DB-regelingen uitvoert dezelfde problemen. Het verschil is echter dat voor de pensioengerechtigde met DB-regeling niet rechtstreeks door de genoemde financiële hordes wordt geraakt. Dat is pas het geval wanneer de dekkingsgraad van het pensioenfonds in een financieel ongezonde situatie verkeert.

Pensioen via een ander denkkader

In het DB-tijdperk werd pensioen logischerwijs beschouwd als een inkomen voor later. Het inkomen uit hoofde van een dienstverband bij de werkgever viel weg en daar kwam een pensioeninkomen voor in de plaats. Een DC-regeling kent meer rechtstreeks zichtbare risico’s voor de deelnemer, maar dat gegeven is eerder een realistische bijkomstigheid dat de deelnemer wijst op de risico’s aan het voorportaal, dan bij risico’s achteraf.

Met de Wet Verbeterde Premieregeling is al een grote sprong voorwaarts gemaakt met de mogelijkheid om het opgebouwde pensioenkapitaal ook na pensioendatum gedeeltelijk door te beleggen. De beleggingshorizon wordt daarmee verlengd en kan de pijn van slechte financiële marktomstandigheden verlichten. Bovendien sluit de systematiek aan op de wijze waarop pensioenfondsen DB-regelingen financieren – beleggen na pensioendatum. Dat is logisch, omdat bij DB-regelingen geen pensioenkapitaal middels premie-inleg wordt toegekend aan de individuele deelnemer, maar een vastgestelde uitkering.

Een DC-regeling is qua doorbeleggen dus meer gaan lijken op een DB-regeling. De garantie van de premie-inleg is echter financieel meer realistisch dan het garanderen van een uitkering over tientallen jaren.

Flexibiliteit

Dát is in wezen ook wat met de Wet Verbeterde Premieregeling wordt beoogd: meer flexibiliteit in de regeling met de mogelijkheid om een gedeelte van het pensioenkapitaal door te beleggen na pensioendatum.

Proactief afstemmen of zoeken naar de gewenste flexibiliteitsmogelijkheden

In de praktijk zal een werkgever goed moeten communiceren met zijn werknemers om te weten wat de ambities zijn op en na pensioendatum. Uit recent onderzoek blijkt namelijk dat 95% van de deelnemers in DC-regelingen eindigt in de vaste uitkering.[1] Daarvoor spelen twee omstandigheden een rol: (1) de behoefte aan zekerheid en (2) het niet maken van een actieve keuze (bij passief handelen krijgt u de smaak vanille).

Met proactief handelen door alle betrokken partijen kan de werkgever met de pensioenverzekeraar de DC-regeling nader afstemmen door bijvoorbeeld hogere premiestaffels te hanteren of te zoeken naar de gewenste flexibiliteitsmogelijkheden. Dat levert óók de deelnemer meer regie op over de vormgeving van zijn pensioen.

mr. M.K.A. van Slagmaat & mr. J.T. Gommer MPLA CCFP
 
[1] https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-908469 
 

Theo Gommer

Theo Gommer Meer info




Gerelateerde artikelen en/of partner bijdragen: Toezicht op pensioenen