Veroudering beroepsbevolking

Datum laatste wijziging: 25 april 2017  |  Trefwoorden: , , ,

Inhoud

  1. Inleiding
  2. Potentiële beroepsbevolking
  3. Ongelijke veroudering beroepsbevolking
  4. Stijging arbeidskosten
  5. Oudere werknemers duurder?
  6. Zal vergrijzing leiden tot een tekort aan arbeidskrachten?
  7. Vergrijzing op boerderijen

Inleiding

Het proces van veroudering geldt in Nederland zowel voor de totale bevolking als voor de beroepsbevolking. Veroudering van de beroepsbevolking betekent niet alleen dat de gemiddelde leeftijd van de beroepsbeoefenaren stijgt, maar ook dat het percentage werkende ouderen toeneemt. Was in 1981 het grootste deel van de mannelijke beroepsbevolking 30-34 jaar oud, in 2020 zullen de meesten 50-54 jaar zijn. Regelingen om ouderen langer in dienst te houden kunnen dit aandeel ouderen nog verhogen. De veroudering van de beroepsbevolking is tot nu toe gedeeltelijk gecompenseerd door een omvangrijke uittrede van mannen rond de zestigjarige leeftijd. De trend van alsmaar vroeger uittreden, lijkt tot staan te zijn gebracht. Het CBS berekende dat de arbeidsparticipatie, in 2003 nog 33,5 procent, in 2023 zal kunnen uitgroeien tot 41 procent. Deze stijging wordt grotendeels veroorzaakt door de toename van de arbeidsparticipatie van vrouwen in de leeftijdscategorie van 55 tot 65 jaar.

In 2014 had de helft van de bevolking betaald werk. Voor werkende jongeren is dat vaak een bijbaan, naast hun opleiding. De meeste werkenden zijn 25 tot 55 jaar. Boven de 55 jaar daalt het aandeel werkenden snel.

Potentiële beroepsbevolking

De potentiële beroepsbevolking van 20- tot 65-jarigen omvatte in 2010 10,1 miljoen mensen. Tot 2040 wordt een daling met 0,8 miljoen verwacht. Per 100 leden van de potentiële beroepsbevolking is het aantal 65-plussers nu 26. Verwacht wordt dat dit oploopt tot 49 per 100 in 2040.

Bij een pensioenleeftijd van 66 jaar in 2040 zou de daling van de potentiële beroepsbevolking beperkt blijven tot 0,6 miljoen. Stijgt de pensioenleeftijd tot 67 jaar in 2040, dan bedraagt de krimp naar verwachting nog 0,4 miljoen. De verhouding tussen 65-plussers en potentieel werkenden zou dan uitkomen op 43 in plaats van 49 per 100 in 2040. (Bron: CBS, dec 2010)

Ongelijke veroudering beroepsbevolking

Veroudering van de beroepsbevolking doet zich in Nederland binnen de verschillende bedrijven en sectoren niet in gelijke mate voor. Uit enquêtes kwam naar voren dat ruim 60 procent van de Nederlandse bedrijven en instellingen minder dan 10 jaar bestaat en dus ook qua personeelsopbouw een relatief korte geschiedenis heeft. Het personeelsbestand is er in de regel verhoudingsgewijs jong. Wie zich als werknemer al langer op de arbeidsmarkt beweegt, heeft vaak een vaste positie opgebouwd en zal minder geneigd zijn om zich aan te bieden bij een jonge organisatie, die zich in economisch en sociaal opzicht nog 'moet bewijzen'. (Betrekkelijke) nieuwkomers op de arbeidsmarkt hebben weinig te verliezen en zien bij een jonge organisatie misschien meer carrièremogelijkheden dan binnen oudere organisaties waar de paden platgetreden zijn en de kaarten geschud. Zelfs als jonge bedrijven een afspiegeling van de leeftijdsverhouding binnen de totale beroepsbevolking nastreven, zal het feitelijke personeelsbestand er onder invloed van het effectieve aanbod toch jonger blijken te zijn. Bedrijven en instellingen met veel vrouwelijke werknemers hebben in de regel ook een jonger personeelsbestand, omdat in de oudere leeftijdsgroepen de arbeidsdeelname van vrouwen nog achterblijft bij die van mannen. In langer gevestigde bedrijven zal daarom eerder een substantieel deel van het personeelsbestand de 50-jarige of de pensioenleeftijd bereiken als gevolg waarvan een substantiële vervangingsvraag ontstaat.

Sectoren met relatief veel oudere werknemers zijn in Nederland vooral de landbouw en het onderwijs. Circa 40 procent van de mensen in die sectoren is 45-64 jaar oud. Ook het openbaar bestuur heeft met een forse vergrijzing te maken. In 1999 was 38 procent van het personeel in die sector 45 jaar of ouder, in 1994 was dit nog 28 procent. Dat is dus een stijging van het aandeel ouderen met twee procentpunten per jaar. De horeca, de handel en, in iets mindere mate, de zakelijke dienstverlening zijn sectoren met een relatief jong personeelsbestand.

Stijging arbeidskosten

Meer dan de helft van de werkgevers, vooral in de grotere bedrijven en instellingen, verwacht dat het aandeel ouderen binnen hun organisatie de komende 10 jaar zal stijgen. Van de werkgevers associeert 73 procent een stijging van de gemiddelde leeftijd van het personeel met een stijging van de arbeidskosten. Slechts zeven procent acht een stijging van de productiviteit (zeer) waarschijnlijk en meer dan de helft acht dit (zeer) onwaarschijnlijk. Veel werkgevers zien ouderen als een categorie met een hoog verzuim, weinig bereid tot verandering c.q. niet in staat zijn nieuwe technologie zich eigen te maken. Een kleine groep werkgevers vermoedt dat veroudering een negatieve invloed heeft op het imago van het bedrijf. Daar staat tegenover dat meer veel werkgevers verwachten dat een gemiddelde stijging van de leeftijd zal leiden tot een toenemend kennis- en ervaringsniveau.

Oudere werknemers duurder?

  • Veel werkgevers vinden ouderen duurder dan jongeren, redenen zijn onder meer:
  • door het beloningssysteem van de meeste organisaties (met zijn salarisschalen en periodieke salarisverhogingen) zitten de jongeren vaak aan het begin of midden en ouderen als regel aan het einde van salarisschaal die bij hun functie past;
  • verschillende sociale regelingen zijn loongerelateerd, hoe hoger het loon, hoe hoger ook de werkgeverspremie. Dit geldt onder meer voor de werkgeverspremies WW, WIA, Zorgverzekering en pensioen;
  • pensioenregelingen kennen in sommige organisaties een leeftijdsafhankelijke premie;
  • sommige organisatie kennen extra verlofdagen toe aan oudere werknemers.

NB: Een grotere arbeidsproductiviteit van jongeren t.o.v. ouderen is hierboven bewust niet als reden voor het duurder zijn van ouderen opgenomen. Uit onderzoek blijkt namelijk regelmatig dat de veronderstelde grotere arbeidsproductiviteit van jongeren op drijfzand berust.

Zal vergrijzing leiden tot een tekort aan arbeidskrachten?

De afgelopen tien jaar groeide de bevolking van 15 tot 75 jaar, de potentiële beroepsbevolking, met ruim een half miljoen mensen. De komende tien jaar bedraagt deze groei nog maar 130 duizend. Vanaf 2021 zal het aantal 15- tot 75-jarigen afnemen. Tegelijkertijd stijgt het aandeel van de ouderen binnen de beroepsbevolking verder. Ouderen werken minder vaak en bovendien werken zij minder uren per week. Of de vergrijzing tot een tekort aan werkenden gaat leiden, hangt af van het aantal mensen dat werkt, het aantal uren dat mensen werken en de arbeidsproductiviteit. In dit bericht zet het CBS de cijfers hierover op een rij.

De bevolking in Nederland blijft de komende decennia toenemen. Verwacht wordt dat er tot 2050 ruim 1,1 miljoen mensen bijkomen. Het aantal 75-plussers zal met 1,6 miljoen toenemen, terwijl het aantal jongeren stabiel blijft. De krimp zit vooral bij de 40- tot 70-jarigen. Dit betekent dat de potentiële beroepsbevolking tot 2050 met een ruim een half miljoen zal afnemen. Dit kan leiden tot krapte op de arbeidsmarkt, waardoor bedrijven niet voldoende werknemers kunnen aantrekken, wat ten koste kan gaan van de economische groei. Tot 2021 neemt de potentiële beroepsbevolking echter eerst nog toe met een kwart miljoen mensen tot 13 miljoen. Pas daarna zet de krimp in (Bron: CBS, 13 mei 2015).

Vergrijzing op boerderijen

Bijna een kwart van de boeren die in 2014 in Nederland als bedrijfshoofd werkte was 65–plusser. Daarmee is de landbouw een van de meest vergrijsde sectoren van Nederland. In 1987 telde Nederland nog 13 procent bedrijfshoofden op de boerderij. In 2014 was dat percentage gestegen naar 22 procent. Van de totale werkzame beroepsbevolking In Nederland (dat zijn ruim 8,2 miljoen personen) is ongeveer 2 procent 65 jaar of ouder. (Bron: CBS, 18 nov. 2015)

Ga terug naar Vergrijzing.