Uitkering bij overlijden en invaliditeit

Datum laatste wijziging: 5 oktober 2021  |  Trefwoorden: , , , , , , , , , , , ,

Inhoud

  1. Burgerlijk Wetboek
  2. Uitbreiding bij CAO
  3. Nabestaanden
  4. Hebben kinderen recht op een nabestaandenuitkering (rechtspraak)
  5. Twee fiscale regelingen
  6. Eenmalige uitkeringen bij overlijden of invaliditeit als gevolg van een ongeval
  7. Eenmalige uitkering bij overlijden anders dan als gevolg van een ongeval
  8. Voorbeeldberekening
  9. Bovenmatige aanspraak
  10. Werkkostenregeling
  11. Betaling van laatste maand en eenmalige onbelaste uitkering
  12. Overlijdensuitkering AOW
  13. Pensioen
  14. Naslag

Burgerlijk Wetboek

Het Burgerlijk Wetboek (7:674, lid 2, BW) verplicht de werkgever ‘aan de nabestaanden van de werknemer over de periode vanaf de dag na overlijden tot en met één maand na de dag van overlijden, een eenmalige uitkering te verlenen ten bedrage van het laatst genoten loon dat de werknemer laatstelijk rechtens toekwam’, de zogeheten nabestaandenuitkering. Fiscaal mag het onbelaste bedrag hoger zijn, zie onderstaand.

NB: Hetgeen in de maand van overlijden al is betaald wordt in mindering gebracht.

Uitbreiding bij CAO

Uiteraard kan de werkgever voornoemde periode uitbreiden, ook sommige CAO’s bevatten in deze een regeling. Fiscaal gezien zijn extra uitkeringen of verstrekkingen van de werkgever bij overlijden van de werknemer, aan zijn partner of zijn (pleeg)kinderen vrijgesteld van loonbelasting en sociale premies. Voorwaarde is dat het bedrag niet hoger is dan driemaal het bruto maandloon, inclusief 1/12 deel van het jaarbedrag aan vaste gegarandeerde beloningen (Wet op de Loonbelasting, artikel 11, eerste lid, onderdelen i en m). Het voorgaande geldt ook voor de eenmalige uitkering bij invaliditeit als gevolg van een ongeval.

Nabestaanden

De uitkering betaalt de werkgever uit aan de echtgenoot of partner waarmee de werknemer samenwoonde. Is er geen partner (meer), dan moet de werkgever het bedrag overmaken naar de minderjarige kinderen. Zijn ook die niet aanwezig, dan gaat de nabestaandenuitkering naar degene met wie de werknemer in gezinsverband leefde en die hij onderhield. Er hoeft dus geen uitkering worden betaald aan bijvoorbeeld familieleden van een alleenstaande overleden medewerker zonder minderjarige kinderen.

In het kader van de Wet harmonisatie en vereenvoudiging socialezekerheidswetgeving kan vanaf 2011 de overlijdensuitkering nog steeds aangevraagd worden bij UWV. Maar als UWV uit haar administratie kan opmaken dat er nabestaanden zijn die recht hebben op deze uitkering, dan kent UWV de uitkering spontaan toe.

Indien de door de wet genoemde nagelaten betrekkingen* niet dezelfde zijn als de erfgenamen wordt de uitkering gesplitst in een deel dat betrekking heeft op de periode voor het overlijden en na het overlijden.

* Onder nagelaten betrekkingen wordt in dit verband verstaan:
  1. De langstlevende der echtgenoten, indien de overledene niet duurzaam van deze
  2. echtgenoot gescheiden leefde. Als echtgenoten worden mede aangemerkt niet gehuwde personen van verschillend of gelijk geslacht die duurzaam en gezamenlijk een huishouding voeren, tenzij het personen betreft, tussen wie bloedverwantschap in de eerste of tweede graad bestaat.
  3. Bij ontstentenis van de onder 1 genoemde echtgenoot, de minderjarige wettige of erkende natuurlijke kinderen.
  4. Bij ontstentenis van de onder 1 en 2 genoemde personen, diegenen ten aanzien van wie de overledene grotendeels in de kosten van het bestaan voorzag en met wie hij in gezinsverband leefde.
  5. Bij ontstentenis van de onder 1, 2 en 3 genoemde personen, de levenspartner.

Na overlijden werknemer: hebben kinderen recht op overlijdensuitkering? 

Wanneer een werknemer overlijdt, weigert een werkgever haar kinderen een overlijdensuitkering toe te kennen. De kinderen zijn meerderjarig en op een ander adres ingeschreven. Er is volgens de werkgever dus geen sprake van een gezinsverband. Voldoet de werkgever hiermee aan de regels?
De werkneemster treedt op 1 mei 2011 in dienst van de werkgever – een GGZ-instelling – als secretaresse. In de cao staat dat de werkgever bij overlijden van een werknemer een overlijdensuitkering verstrekt aan de echtgenote of partner, aan diens minderjarige kinderen of aan iemand anders met wie de werknemer in gezinsverband samenleefde en in wiens levensonderhoud hij of zij grotendeels voorzag.
Als er niemand is die helemaal aan deze voorwaarden voldoet, dan kan de werkgever ervoor kiezen toch een (deel van) de overlijdensuitkering te verstrekken aan mensen die daarvoor uit billijkheidsoverwegingen in aanmerking komen.
.In 2019 overlijdt de werknemer. Haar meerderjarige kinderen maken aanspraak op de overlijdensuitkering. De werkgever wijst deze claim af, met als reden dat ‘de moeder niet samenwoonde met haar vriend en dat er niemand was voor wie zij grotendeels in de kosten van bestaan voorzag en die bij haar woonde’.

Billijkheidsbepaling

De kinderen van de werknemer stappen naar de rechter om hun aanspraak kracht bij te zetten. De kantonrechter oordeelt in hun voordeel: vanuit het oogpunt van billijkheid, hebben de kinderen recht op de overlijdensuitkering.
Volgens de kantonrechter geeft deze billijkheidsbepaling voldoende aanknopingspunten. De kantonrechter gaat daarom niet in op de vraag of de kinderen een gezinsverband vormden met hun moeder.

CAO-norm

De werkgever gaat in hoger beroep tegen deze uitspraak. Hij beroept zich daarbij op de zogenoemde cao-norm. Deze houdt in dat aan een bepaling van een cao een uitleg naar objectieve maatstaven moet worden gegeven. Met andere woorden: wat er staat, is bepalend. Zo hoef je niet te gissen naar de bedoelingen van de partijen die de cao hebben gesloten.
Volgens de werkgever is er alleen sprake van een gezinsverband wanneer iedereen op hetzelfde adres is ingeschreven. Deze kinderen zijn meerderjarig en wonen op kamers in een studentenstad.

Oordeel van de rechter

In tegenstelling tot de kantonrechter gaat het gerechtshof wel inhoudelijk in op de vraag of de werknemer en haar kinderen een gezinsverband vormden. Maar dat verandert niets aan de uitspraak.
De werkgever betoogt dat het hebben van het hoofdverblijf in dezelfde woning als de werknemer een vereiste is om te kunnen spreken van een gezinsverband. Dit zou betekenen dat studerende kinderen die thuis wonen wel recht hebben op een overlijdensuitkering, en uitwonende kinderen die net zijn gaan studeren en nog regelmatig in het ouderlijk huis verblijven niet. Het gerechtshof verwerpt deze redenatie.
In het geval van de overleden werknemer waren de kinderen nog maar net uitgevlogen. Een van de kinderen huurde een kamer in een studentenstad, waar hij zo af en toe overnachtte. Hij mocht hier niet het hele jaar verblijven en hij woonde dan ook meer dan de helft van het jaar bij zijn moeder.
Zijn zus woonde in een piepkleine studentenkamer en kwam in de weekenden en in de vakanties regelmatig naar huis.
Voor beide kinderen gold dat hun moeder hen financieel ondersteunde omdat zij met een studentenbaantje niet in hun levensonderhoud konden voorzien. De kinderen kunnen dit ook bewijzen met een overzicht van betalingen die hun moeder deed.
Volgens het hof was er op het moment van overlijden dus wel degelijk sprake van een gezinsverband. De kinderen hebben daarom recht op de overlijdensuitkering.
De werkgever draait ook op voor de proceskosten die de kinderen hebben gemaakt.
Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch | ECLI:NL:GHSHE:2021:2848

Twee fiscale regelingen

Er bestaan twee fiscale regelingen voor (aanspraken op) eenmalige uitkeringen bij overlijden of invaliditeit. Daarbij maakt het verschil of het overlijden of de invaliditeit het gevolg is van een ongeval of niet. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de volgende uitkeringen (en verstrekkingen):
a. eenmalige uitkeringen bij overlijden of invaliditeit als gevolg van een ongeval;
b. eenmalige uitkeringen bij overlijden anders dan als gevolg van een ongeval.

Eenmalige uitkeringen bij overlijden of invaliditeit als gevolg van een ongeval

Aanspraken op uitkeringen (en verstrekkingen) bij overlijden of invaliditeit als gevolg van een ongeval zijn vrijgesteld. Hierbij maakt het niet uit of het gaat om een eenmalige of een periodieke uitkering. Een eenmalige uitkering bij overlijden is tot maximaal driemaal het loon over een maand vrijgesteld (anders gezegd, maximaal 1/4 van het jaarsalaris). Het gedeelte boven driemaal het loon over een maand behoort tot het loon waarop de tabel bijzondere beloningen van toepassing is. De vrijstelling geldt als een van de volgende personen overlijdt:
  1. de werknemer
  2. de echtgenoot van de werknemer
  3. degene die in het (voorafgaande) kalenderjaar de fiscale partner is van de werknemer
  4. de eigen kinderen of pleegkinderen
Het loon voor het bepalen van de hoogte van deze vrijstelling is het bruto maandloon, inclusief 1/12 deel van het jaarbedrag aan vaste gegarandeerde beloningen.

Als de uitkering niet eenmalig is, maar uit periodieke uitkeringen bestaat, dan behoort de waarde van deze periodieke uitkeringen tot het loon voor de loonbelasting/volksverzekeringen en Zvw. Een vrijstelling is dan niet van toepassing. Het maakt dan ook niet uit of de uitkeringen verstrekt worden in verband met invaliditeit of overlijden.

Eenmalige uitkering bij overlijden anders dan als gevolg van een ongeval

Vrijgesteld zijn de aanspraken op een eenmalige uitkering of verstrekking voor zover de uitkering niet hoger is dan driemaal het loon1 over een maand bij het overlijden van:
  1. de werknemer
  2. de echtgenoot van de werknemer
  3. degene die in het (voorafgaande) kalenderjaar fiscale partner is van de werknemer
  4. de eigen kinderen of pleegkinderen
1 Onder maandloon wordt verstaan het brutoloon plus 1/12 deel van de andere vast overeengekomen beloningen (bijvoorbeeld vakantiebijslag, 13e maand). Bijzondere beloningen en tantièmes blijven buiten beschouwing. Het onbelaste bedrag moet in één keer worden betaald.

Voorbeeld berekening

 
Voorbeeld berekening overlijdensuitkering

Een werknemer overlijdt, hij laat een vrouw en twee kinderen achter. De echtgenote heeft volgens de CAO recht op een uitkering van twee maal het bruto maandsalaris. Het laatst genoten salaris bedraagt € 4.000 bruto per maand, ook had hij recht op een 13e maand. De berekening is als volgt:
Bruto loon € 4.000 x 12 = € 48.000
Vakantiebijslag 8% 8% x € 48.000 = € 3.840
13e Maand 8,33 x € 48.000 = 3.998
Totaal vast inkomen € 55.838
Overlijdensuitkering € 55.838 x 1/12 x 2 = € 9.306

Bovenmatige aanspraak

Een overlijdensuitkering van meer dan drie maal het loon van de overledene is 'bovenmatig'. Slechts in uitzonderingsgevallen staat de fiscus dit toe, bijvoorbeeld als de waarde van de aanspraak niet in redelijkheid kan worden vastgesteld.

Werkkostenregeling

Uitkeringen bijzondere gebeurtenissen
De uitkering bij overlijden en invaliditeit valt onder Uitkeringen bijzondere gebeurtenissen. Zie Werkkostenregeling, Uitkeringen bijzondere gebeurtenissen.

Betaling van laatste maand en eenmalige onbelaste uitkering bij overlijden

Als nabestaande van de overledene, komt u in aanmerking voor een overlijdensuitkering van minimaal één maandsalaris of de maandelijkse uitkering. Voorwaarde is dat de overledene een sociale uitkering en/of een inkomen uit loondienstverband genoot. Over deze eenmalige uitkering wordt geen belasting ingehouden en de nabestaanden ontvangen de uitkering dus netto. In de Cao of arbeidsovereenkomst kan bepaald zijn dat de overlijdensuitkering hoger is. Een uitkering mag belastingvrij worden uitbetaald tot maximaal 3 keer het maandsalaris. Als de uitkering hoger is dan wordt over het meerdere wel belasting en sociale premies ingehouden.

Zodra het overlijden bij de bank bekend is, wordt de bankrekening van de overledene geblokkeerd. Dat kan naast de verdrietige geveurtenis ook voor hele praktische financiele problemen zorgen. Het kan namelijk geruime tijd duren voor de rekening weer wordt gedeblokkeerd. Laat daarom zowel het salaris van de laatste maand en het bedrag van de overlijdensuitkering storten op een vrij toegankelijke bankrekening naar keuze. De uitkering valt niet in de erfenis, en wellicht wilt u met deze uitkering andere kosten of zaken betalen. De uitkering hoeft dus niet op de ervenrekening (lees: rekening van de overledene) gestort te worden. Maak dit wel tijdig kenbaar aan de werkgever cq informeer als werkgever bij de nabestaande op welke rekening het bedrag gestort moet worden!

Let op: Nabestaanden hebben ook recht op uitbetaling van de niet genoten vakantiedagen. Een werkgever zal dit niet altijd automatisch uitkeren, nabestaanden doen er verstandig aan dit bij de werkgever aan te kaarten. Vakantiedagen zijn een verworven recht dat door het overlijden niet vervalt, zo oordeelde de rechtbank in Leeuwarden in 2011

Maximaal 3 maandslarissen onbelast

Die overlijdensuitkering is niet belast met loon- en inkomstenbelasting. Fiscaal is het mogelijk om maximaal drie maandsalarissen onbelast uit te betalen. In veel cao’s of personeelsvoorwaarden is het wettelijke minimum dan ook opgetrokken richting dit fiscale maximum. 

Overlijdensuitkering AOW

De overlijdensuitkering is een bedrag van 1 maand bruto AOW. De SVB betaalt dit één keer. Wie krijgt deze uitkering?
  1. de partner die overblijft, of als deze er niet is
  2. de kinderen die jonger zijn dan 18 jaar of
  3. de persoon die in één huis woonde met de overledene tot de dag van overlijden
De SVB betaalt de overlijdensuitkering meteen aan de partner uit.

Pensioen

In de sommige gevallen heeft de partner recht op een nabestaandenpensioen, maar ook op een eenmalige overlijdensuitkering. U krijgt deze uitkering als uw partner al pensioen ontving. Deze uitkering is twee keer het bruto pensioenbedrag netto uitbetaald.

Naslag

Meer informatie is te vinden in Handboek Loonheffingen. Ga naar subrubriek Loon- en inkomstenbelasting en klik bij Handboeken Loonheffingen op het door u gewenste jaar.